Willibrord en Willibrordusput
Bisschop van Utrecht, Aartsbisschop der Friezen, apostel der Friezen.
De naam Willibrord kom je veel tegen in Heiloo. Er staat een Willibrorduskerk met daarbij de begraafplaats de Willibrordushof. Heiloo is bekend vanwege de St.Willibrordusstichting. Er is een Willibrordusput. Kinderen gaan naar de Willibrordschool. Beeltenissen van Sint Willibrord bevinden zich buitenaan en binnenin de kerk aan de Westerweg en op het terrein van Onze Lieve Vrouw ter Nood. Aan de achterkant van ’t Loo ligt de Willibrordusweg. Men kan een 7 km lange wandelroute lopen ‘In de sporen van Willibrord’. Het belangrijkste standaardwerk dat de geschiedenis van Heiloo behandelt, ‘Heiloo voor en na Willibrord ‘(1995), stelt, zoals de titel suggereert, de historische figuur Willibrord centraal. Is het wel zeker dat de monnik Willibrord, die werd opgeleid in Northumbria (Noord-Engeland) en Ierland, en de oversteek maakte naar het vasteland, rond de eeuwwisseling van de 7e en 8e eeuw stappen heeft gezet in een gebied dat door de Romeinen eerder was beschreven als “het land van de wouden, moerassen en kwelders met een inheemse bevolking die te woest en te barbaars was om enige beschaving bij te brengen”? A.H. van Berkum komt in zijn opstel ‘Willibrord en Heiloo’ tot de volgende slotsom: “Alle archeologische en litteraire getuigenissen betreffende Willibrords contacten met Heiloo nog eens overziende, mogen we zonder aarzeling stellen dat de oorsprong van de Heilooër kerk (het Witte Kerkje) op hem teruggaat, d.w.z. op hem persoonlijk als aartsbisschop van de Friezen, en op zijn helpers, met name Bonifatius, die hem in de jaren 719-722 zo van dienst geweest is”.
Van jonge monnik tot missionaris
Willibrord, geboren in 658 in Northumbrië, Noord-Engeland, stamde uit een adellijk Angelsaksisch geslacht. Wat over hem is geschreven, en dat is zeer veel, is gebaseerd op enkele eigenhandige kanttekeningen op een kalender, de levensbeschrijving ‘Vita Willibrordi’ (ca. 790) van de hand van een hofgeleerde van Karel de Grote, Alcuinus van York, en het omvangrijke werk ‘Historia Ecclesiastica Gentis Anglorum’ (Kerkgeschiedenis van het volk der Angelen) van Beda Venerabilis (Beda de Eerbiedwaardige) van ca. 730.
Kalender waarop Willibrord in 728 aan de linkerkant eigenhandig enkele aantekeningen heeft gemaakt. Van de eerste drie regels is te lezen: “In nomine (…) clemens willibrordus Anno (…)” Vertaald: “In de naam (des Heren) Clemens Willibrordus in het jaar (…)”.
Waar kwam Willibrord aan land?
Volgens zijn biograaf Alcuinus landde hij aan de monding van de Rijn (Rhenus) en voer hij vandaar naar het castellum van Utrecht, door de Romeinen ‘Trajectum’ genoemd. Er moet echter aan worden getwijfeld of dat juist is. Rond 690 was Utrecht waarschijnlijk in Friese handen en Willibrord zal het zeker niet hebben gewaagd direct de confrontatie met de Friese stammen aan te gaan. Enkele werken die het leven van Willibrord beschrijven wijzen Katwijk als landingsplaats aan, andere Grevelingen (Zeeland) en Antwerpen. Van daaruit bezocht Willibrord een groot gebied dat zich uitstrekt van de Lauwerszee tot België en Luxemburg toe.
Willibrord verlaat Ierland met zijn gezellen. Uit: De heilige Willibrord, Lingolsheim, 1989
In tegenstelling tot de missioneringpraktijk van de Iers-Schotse monniken, die bij de evangelisatie geen systeem hanteerden, organiseerde Willibrord zijn missionering pragmatisch en doordacht. Zo zocht hij eerst de bescherming van de Pepinidische hofmeier Pepijn van Herstal, die zo rond 690 het dan toe Friese rivierengebied rondom Utrecht en Dorestad op de Friese koning Radboud had veroverd. Ook verzekerde hij zich van pauselijke goedkeuring. Na twee moeilijke reizen naar Rome werd hij in 695 door paus Sergius I tot aartsbisschop der Friezen gewijd, waarbij een oud Romeins fort in de Utrechtse binnenstad zijn zetel werd. Bij zijn wijding kreeg Willibrord van de paus de voornaam Clemens toegekend. Door de steun van Pepijn van Herstal kreeg Willibrord van de Frankische adel een grote hoeveelheid landgoederen geschonken. Hij was de oprichter en bouwer van heel wat kerken en kloosters. Willibrord ontving in 698 de eerste helft van een groot landgoed van Irmina van Oeren, een abdis nabij Trier. Irmina was de moeder van Plectrudis, de vrouw van Pepijn van Herstal. Toen Pepijn van Herstal hem later ook het resterende deel van dit landgoed schonk, was Willibrord in staat om de Abdij van Echternach te stichten. In deze abdij bereidde hij zijn missietochten naar Frisia, Thüringen en Denemarken voor. Na de dood van Pepijn van Herstal in 714 brak in het Frankisch koninkrijk de Frankische Burgeroorlog uit. Hierdoor werd Radboud in de gelegenheid gesteld om zijn verloren gebieden in Midden-Nederland, waaronder Utrecht, weer terug te veroveren. Pas toen Karel Martel Utrecht definitief veroverd had op Radboud, kon Willibrord zich blijvend in Utrecht vestigen. In 719 ontving Willibrord bezoek van Bonifatius, die na een verblijf van drie jaar naar de Germaanse landen vertrok om daar te gaan kerstenen.
Laatste levensjaren
Willibrord maakte een aantekening die in de kantlijn van een kalender werd gezet, betreffende de belangrijkste data van zijn missionariswerk: zijn aankomst in 690 in Francia, bisschopswijding in 695, eindigend met het gezegde “in Dei nomine feliciter” (in de naam van God gelukkig). Willibrord stierf op 81-jarige leeftijd en werd op eigen verzoek begraven in Echternach. Heden ligt Willibrords graf in de crypte van de basiliek van de Abdij van Echternach.
De graftombe van Willibrordus in de crypte van de abdijkerk van Echternach
Willibrord en Heiloo
Er zijn geen onweerlegbare bewijzen dat Willibrord zijn kersteningswerk in Heiloo heeft uitgevoerd. Willen we de waarschijnlijkheid van zijn verblijf aantonen, dan moet dat op basis van ‘circumstantial evidence’ worden vastgesteld. Als Willibrord, via Velsen, ooit Heiloo heeft bezocht, dan kan dat niet vóór ca. 720 zijn geweest. Het ‘Frisia Ulterior’, het noordelijke gedeelte van het rijk der Friezen, was daarvoor te gevaarlijk om te bereizen voor een door de Frankische machthebbers gezonden prediker. Pas na de dood van Radboud in 719 was dat mogelijk.
St.Willibrord aan de oostzijde van de Willibrorduskerk Heiloo
Omdat Willibrord zich in 727/728 terugtrok in zijn klooster te Echternach, kan hij tussen 719 en 728 in Heiloo geweest zijn. Niet eerder dan ca. 720 zou dan zijn put zijn ontstaan en zou hij een eenvoudig houten bedehuis, een kerkje, hebben laten bouwen. Het wonder van het ontstaan van de bron door velen beschreven, ook door Beets, lijkt moeilijk te rijmen met de werkelijkheid. In Heiloo was voor de komst van Willibrord vrijwel zeker een bron aanwezig, wellicht waren er meer bronnen, waarvan de daar wonende bevolking gebruik maakte. Misschien wel een voor de Germaanse bewoners heilige bron, reden waarom Willibrord zich daarop richtte. Niet eerder dan in 1350 was het Johannes Beke (Beka) die de naam van Willibrord aan de waterput in ‘Heyligelo’ koppelde. Frappant is dat de levensbeschrijving van St. Adelbert, die rond 720 missiearbied verrichtte in Egmond, geen gewag maakt van Willibrords aanwezigheid in Heiloo. Halbertsma heeft met zijn opgravingen aangetoond dat onder de put die uit de 16e eeuw stamt een oudere put heeft gezeten, bestaande uit gestapelde zoden, die teruggaat tot de Karolingische tijd (ca. 750 – 900). In 1704 geeft ‘t Hylo-er Ryskaartje’ een (pelgrims)route aan waarbij naast Onze Lieve Vrouw ter Nood ook de Willibrordusput en de (protestantse) Kerk werden aangeduid.
‘t Hylo-er Ryskaartje’ 1704
In geschriften van latere tijd komt men de put nog wel tegen, maar deze moet in de schaduw staan van de, in 1713, weer ontsprongen waterbron op het terrein van Onze Lieve Vrouw ter Nood. Pas laat in de 19e eeuw is er sprake van een of meer zendingsfeest(en) die ter ere van Willibrord worden gehouden. Kleurige tekeningen van dhr. L. Konijn uit 1905 geven een bedevaartsroute aan van het -weer in opbouw zijnde- bedevaartsoord Onze Lieve Vrouw ter Nood naar de ‘Preekstoel’ in het Heilooër Bos. De route is zowel in een M-vorm (‘M’ van Maria) als W-vorm (‘W’ van Willibrord) te lezen. De verering van Willibrord staat echter doorgaans in de schaduw van de Mariaverering. Zijn beeltenis staat dan ook in een stil en donker hoekje van het bedevaartsoord.
Willibrordusput
Willibrordusput 1835
Bij de Witte Kerk hoort natuurlijk de Willibrordusput. Dit is gezien oude prenten al heel lang zo. Het is zeer onwaarschijnlijk dat Willibrord zelf in Heiloo is geweest en het kerkje heeft gesticht en volgens de overlevering op zijn trektocht door de kuststrook van Kennemerland en West-Friesland hier op miraculeuze wijze een bron heeft doen ontspringen. In ieder geval is het vóór de kerk gelegen putje later naar hem vernoemd.
Willibrordusput 1900
Voor zover uit opgravingen is gebleken kan de put niet zijn aangelegd voor de tiende eeuw. Vanaf de zestiende eeuw tot ver in de negentiende eeuw bestond deze ‘Willibrordusput’ uit een eenvoudige bakstenen verschansing, opgetrokken in een zevenhoek juist boven de zandstenen platen van de putmantel. Het putje werd vernieuwd in 1881, naar een ontwerp van de beroemde architect P.J.H. Cuypers. In de periode 1947-1951 kreeg het zijn huidige vorm: de bakstenen ommuring en putkraag, een katrol, een houten deksel tegen vervuiling en een afdak, vervaardigd op advies van paters van de Egmonder abdij.
Willibrordusput 1905
In 2010 vond een restauratie van de put plaats zonder enige verandering.
Gedicht van Nicolaas Beets (Haarlem, 13 september 1814 – Utrecht, 13 maart 1903)
Het putje van Heiloo. Hoe lieflijk ligt het klein Heiloo Van ’t hooge bosch beschut;
Een kerk zeer oud staat daar gebouwd, Daar achter is een Put.
Die Put (een schat voor mensch en beest) Met heldre bron gevuld,
Die is daar altijd niet geweest, Zooals gij hooren zult.
Toen Willebrord de Kruisleer bracht Van d’ overkant der zee,
Was ’t hier één zand in ’t heidensch land, Één droge, dorre steê.
De tocht was lang, de hitte bang, De reisflesch uitgeput;
Des Heiligs borst versmacht van dorst…. En nergens huis of hut
Daar staat hij, leunende op zijn staf, En ziet vergeefs in ’t rond,…
Daar knielt hij neer, en bidt zijn Heer, Daar opent zich de grond.
Daar vloeit een zilverklare bron, Die allen nood verdrijft,
Waar Willebrord zijn dank bij stort, En die gezegend blijft.
Dat is de put van ’t klein Heiloo, In Kenmerland beroemd;
Die ’t wonder looft ontdekk’ zijn hoofd En strooi hem met gebloemt.
bron: Nicolaas Beets, Gedichten. Deel 2. A.W. Sijthoff, Leiden 1905 (6de druk)
De Willibrordusweg
Op de hoek van de Kuillaan en de Westerweg, tegenover het huis van de boswachter, ligt aan de kant van de ijsbaan een aarden wal. Men noemde deze verhoging ‘de preekstoel’. Volgens een andere legende zou Willibrordus via een pad dwars door het bos, later Willibrordusweg geheten, zich hier naartoe hebben begeven om er voor zijn nieuwe gelovigen te preken.
Bronnen: WikiPedia, Historische Vereniging Heiloo, Nederland vòòr Willibrord, A.H. de Jong, e.a, Heiloo voor en na Willibrord, opstellen over de geschiedenis van Heiloo, C. Streefkerk e.a., Frans Speur