Scholekster

scholeksters
Scholekster

UK: Common Oystercatcher
D: Austernfischer
F: Huitrier pie
 
Wetenschappelijke naam: Haematopus ostralegus (Linnaeus, 1758)

Vogelgroep: Steltlopers

scholekster2

Geluid: Roep luid ’tepiet’ en ’piek piek’. Fluitende zang als roep, eindigend in triller.

Veldkenmerken: 43 cm. Grote, bonte, zwart-witte steltloper met lange oranje snavel en roze poten. Kop, borst, rug en vleugels glanzend zwart; brede witte vleugelstreep; onderdelen en stuit wit, staart wit met brede zwarte eindband. In winterkleed met witte keelband. Juveniel als adult maar bovendelen bruinzwart, snavel vuiloranje en witte keelband.

Voorkomen: Algemene standvogel en doortrekker. Over het algemeen aan zeekusten in diverse habitats, maar ook in binnenland in weilanden en op akkers.

Voedsel: Boort naar schelpdieren (vooral mossel, kokkel, nonnetje). Schelpen worden geopend met snavel, door sluitspier van schelp kapot te steken. Eet ook krabben, wormen en in mindere mate insecten en eieren.

Nest: De broedtijd loopt van half april tot in juli. De scholekster legt meestal drie, soms vier eieren in een nest gemaakt in een ondiep kuiltje. De eieren zijn gemiddeld 57 x 40 mm groot. Meestal broedt de scholekster op grasland, maar ook op bouwland worden veel nesten aangetroffen. Ze maken ook nesten op platte, met grind bedekte daken van grotere gebouwen, waar geen gevaar dreigt van grondpredatoren als vos en hermelijn. De eieren komen uit na 25 à 27 dagen broeden. De jongen worden dan nog een poosje gevoed door de ouders, in tegenstelling tot bij de meeste andere weidevogels.

Zang/roep: